Interview: Enrico bokst door
Het besef kwam pas na de uitschakeling. Enrico la Cruz stond bij het Christusbeeld en keek uit over Rio de Janeiro. ‘Ik lag uit het toernooi, maar dacht wel: “Je bent hier wel geweest man. En je hebt meegedaan. Hoeveel mensen is dat gelukt?’ Dat het al weer bijna een jaar geleden is, kan hij nauwelijks bevatten. ‘Het was een mooi en druk jaar. Ook na de Spelen. En dan gaat het snel he?’
Enrico kwam nadat hij zich had geplaatst voor de Spelen – hij won een kwalificatietoernooi in Bakoe – in een droom terecht. ‘Van jongsafaan heb ik gedacht aan de Olympische Spelen. Het was de mooiste ervaring uit mijn leven. En geloof me, het was een lange weg. Ik had het soms moeilijk, en mijn familie ook. Mijn ouders zeggen dan toch op een gegeven moment: je moet later wel geld verdienen. Wat ga je leren?’
En hoe ging dat dan, dat jaar na de Spelen. ‘Ik raakte geblesseerd, een scheurtje in mijn scheenbeen. Maar dat was niet heel ernstig. Ik ben nu pedagogisch medewerker en daar wil ik later wel iets mee doen.’ Maar nu nog niet, hoor je er achteraan. ‘Inderdaad’, zegt hij vol overtuiging. ‘Ik heb een A-status van het NOC*NSF en daar kan ik goed van rondkomen. Ik train zes dagen per week, twee keer per dag. Op Papendal, in Arnhem en in Apeldoorn. Mijn doel is in eerste instantie om het leuk te houden. Zo lang ik plezier heb kan ik me vol inzetten en dan boek je ook resultaten. Elke training is zwaar, maar als ik plezier heb gehad, gaat me dat makkelijk af.’
Hij verheugt zich dan ook op de maanden die gaan komen. ‘In mei is het NK in Rotterdam. Dan volgt het EK en in eind augustus het WK in Hamburg. Dat zijn wedstrijden om naar uit te kijken.’ Hoewel het nog ruim drie jaar duurt, richt hij zijn vizier al wel op de volgende Spelen in Tokyo. ‘Natuurlijk wil ik daar heen. Ik kan niet overzien hoe lang mijn carrière nog duurt, maar dat doel is er, heel duidelijk. Ik weet ook wel dat je onderweg van alles tegen kunt komen. Ik heb niet heel veel blessures gehad, maar zie natuurlijk om me heen dat het zo maar kan gebeuren.’
Of hij ooit de ring in gaat als profbokser weet hij niet. ‘Ik sluit vooraf niets uit, maar je bent dan wel heel afhankelijk van anderen. Ten eerste wordt je ervoor gevraagd, of niet. En als je dan een aanbieding krijgt, dan moet je er goed naar kijken. Dat zal ik ook doen als het zo ver komt. Ik zeg zeker niet meteen ‘nee’. Uiteindelijk wil iedereen geld verdienen en als dat op die manier zou kunnen… Wie weet?’
De ervaring die hij inmiddels heeft opgegaan, is straks goud waard. ‘Ik pas me aan aan de tegenstander. Als iemand als een gek gaat aanvallen, probeer ik een paar pasjes terug te doen. Als mijn tegenstander veel stoten uitdeelt, dan sla ik weinig. Maar dan probeer ik wel beter te raken.’
En zo zou het zo maar kunnen dat de eerste Nederlandse bokser die na 1992 aan de Olympische Spelen meedeed, in 2020 in Tokyo een ervaren vechter is, die voor de medailles gaat. ‘Het enige dat ik nu zeker weet is dat ik boksen nog steeds heel leuk vind. Anderen stappen over op kickboksen, maar dat is niets voor mij. Ik heb respect voor iedereen die kickbokst, maar ik voel er niets bij. Ik ben een echte bokser.’