Interview: De nuchtere dromen van Jay Hsia

Het beeld is niet moeilijk op te roepen, want welke jongetje droomt er níet van om piloot te worden? Jay Hsia kwam al verder dan de kinderwens, hij paste er zijn profielkeuze op het VWO voor aan. ‘Ik koos een volledig bèta-pakket’, vertelt hij. Maar nu hij negentien is, zit hij in plaats van in een vliegtuig in een tussenjaar. ‘Het kost 120.000 euro om als piloot in de commerciële luchtvaart aan de slag te komen. Dat is onbetaalbaar en dus heb ik mijn wensen aangepast.’

Het klinkt alsof ‘het denken’ bij de Nederlandse jongen van Chinese komaf een grote rol speelt. ‘Dat kan wel kloppen’, lacht hij. ‘Ik ben een realist. Dus voor volgend jaar heb ik twee mogelijkheden, ik ga via de luchtmacht alsnog proberen om te gaan vliegen, of ik ga een studie volgen waarin gastronomie en management een rol spelen. Ja, dat laatste heeft met het restaurant van mijn ouders te maken. Wongs Paradise in het Arnhemse Kronenburg is al enkele generaties van onze familie. Misschien ga ik daar dus wel iets mee doen.’

Hier klinkt geen judo-droom in door? ‘Nee, nog niet’, legt Jay uit. ‘Ik ben eigenlijk voortdurend geblesseerd, aan mijn rug, mijn elleboog, mijn schouder en nu moet ik weer van mijn duim een foto laten maken. Dan denk ik na en besef dat er in judo geen geld te verdienen valt. Als het dan niet lukt om vrij van pijn te judoën, dan komen andere keuzes in zicht.’

Ho wacht even, hij wil écht wel naar de Olympische Spelen hoor. En de zege op het Dutch Open Espoir toernooi begin dit jaar rook naar meer succes. ‘Maar dit is wel ontegenzeggelijk een sleuteljaar. Ik studeer nu nog niet, maar het moet allemaal wel leuk blijven. Ik begon als zesjarige omdat ik móest bewegen van mezelf, en kwam toevallig in een wedstrijdgroep terecht. Dat ging best aardig en nu zit ik bij Topjudo Nijmegen, ik train in Nijmegen, Eindhoven en Nieuwegein. Vanaf volgend jaar zijn alle trainingen op Papendal. Hoe ga ik dat combineren met een studie? En welke studie wordt dat dan?’

Intussen helpt hij zijn ouders in het restaurant. ‘Er was onlangs een chefkok uit Engeland waar ik veel mee mocht werken. Dat werken in de horeca zou ik ook heel leuk vinden. Maar als ik terugkijk op het Espoir-toernooi dat ik onlangs zomaar won, dan klopt mijn judohart ook nog steeds. Ik won de eerste partij nipt van een onbekende Zwitser. Ik was wat onrustig, maar daarna ging het heel goed. Alleen de kwartfinale hoefde ik uit te judoën. De rest was daarvoor al beslist.’

En dan voelt hij ook weer hoe leuk zijn sport is. ‘Ik ben een aanvallende judoka. Ik beweeg veel en heb veel inzet. “Wat zaten er een paar mooie worpen in”, hoor ik vaak na afloop. Daar geniet ik van. Verder realiseer ik me heel vaak dat ik via de sport voortdurend andere mensen ontmoet. Dat is een sociale kant aan het leven als topjudoka, ik train op drie plekken, ga vaak naar het buitenland en kom daardoor heel veel mensen tegen. Ja, dat zal ook wel met de horeca achtergrond van mijn ouders te maken hebben. Ik ben een sociaal mens.’

Dat hij naast het werk bij zijn ouders en zijn sport nauwelijks tijd over houdt, boeit hem niet zo. ‘Ik heb geen vriendin en daar heb ik eerlijk gezegd ook geen tijd voor. Maar ik ga gewoon chillen met mijn vrienden hoor. Dat doe ik vaak bij iemand thuis, ik hou er niet van om op stap te gaan. Ik drink bijna nooit, ik zou niet eens willen.’

Met zijn ouders en judoënde broertje Harry als fans wacht Jay ondertussen op datgene dat gaat komen. ‘Mijn sportieve leven trok nogal een wissel op mijn ouders, zij reden me altijd naar wedstrijden en trainingen. Sinds ik rijbewijs heb is dat gelukkig veranderd. Ik weet echt niet hoe mijn toekomst eruit ziet. Judo zal altijd een hobby blijven, maar of de echte top erin zit? Ik schat het fifty-fifty. En ja, dat is een reële inschatting.’